In het uitlaatsysteem van een auto zijn 1 of 2 lambdasondes aangebracht. Dit zijn sensoren die voortdurend het zuurstofgehalte in de buitenlucht vergelijken met het zuurstofgehalte in de uitlaatgassen. Deze data worden aan het motormanagement doorgegeven.
Is er een afwijking in de zuurstofgehaltes, dan past het motormanagement de samenstelling van het brandstof-luchtmengsel aan. Dat doet het door meer of minder brandstof in te spuiten. Zo werkt de katalysator optimaal en zijn de uitlaatgassen minder schadelijk voor het milieu.
Lambda is een Griekse letter die als symbool voor het ideale brandstof-luchtmengsel wordt gebruikt. In theorie is het brandstofverbruik optimaal wanneer dit mengsel volledig wordt benut voor het arbeidsproces van de motor. In deze ideale situatie spreekt men van lambda = 1.
Als een lambdasonde defect raakt of niet goed functioneert, schakelt het motormanagement de noodloop in. De noodloop zorgt ervoor dat de auto blijft rijden zonder dat de motor beschadigd raakt. De auto levert dan minder vermogen, trekt slecht op en draait moeilijk stationair, maar verbruikt wel veel brandstof.